De krachtlijnen van de fase1 zijn bovenal stedebouwkundig getint. De voordien vergrendelde zuidelijke tuin wordt aan de Mechelaar aangereikt. Als volwaardig onderdeel van de site maakt de inkomzone niet alleen expliciet de link met de in U-vorm geschakelde bovengrondse volumes, maar door de vormtaal tevens impliciet met de nieuwe ondergrondse ruimtes.
Onzichtbaar nestelen de museumzalen zich negen meter onder deze buitenruimte. De in staal gereconstrueerde oostelijke vleugel huist de circulatie naar onderliggende expositiezalen. Bij verdere afdaling groeien de prominente lift en trappen echter in bescheidenheid, zodat de aandacht kan overgaan op het ondergrondse huzarenstuk. De hele ontsluiting met trapgebeuren speelt in op Mechelen als ambachtelijke meubelstad. Geschiedkundige referenties zoals oorspronkelijk schrijnwerk ontmoeten een hedendaags materialenspel van deels strak beklede, deels glazen liftschacht, wit pleisterwerk en met eik beklede oppervlakken.
Als verderzetting van het concept om het museum onzichtbaar te sublimeren is het vluchtpaviljoen strategisch gepositioneerd in de Zuidwestelijke hoek van de tuin.