Neues Museum in Berlijn (D) door David Chipperfield

Door Marc Dubois - Zestig jaar lang was het Neues Museum in Berlijn niet meer dan een ruïne blootgesteld aan wind en regen. Eind twintigste eeuw besloot Berlijn het gebouw dan toch te renoveren. Na het uitschrijven van een prijsvraag selecteerde de stad het plan van David Chipperfield. De kracht van zijn ontwerp ligt in de gevoeligheid waarmee hij omgaat met de grote gelaagdheid van het complex. In oktober wordt het museum opnieuw voor het publiek geopend en is daarmee het derde gerenoveerde gebouw op het Museuminsel

De bouwgeschiedenis van het Museumeiland (Museuminsel) in Berlijn startte in 1830 met de opening van het Altes Museum door Karl Friedrich Schinkel. Zijn leerling Friedrich August Stüler kreeg in 1 841 opdracht voor een Neues Museum, als huisvesting voor de Egyptische en Grieks-Romeinse kunst.1 Het drie verdiepingen hoge gebouw werd in 1859 geopend. Daarna volgden de Alte Nationalgalerie, het Bode-Museum en het Pergamon Museum. Dit ensemble van vijf musea, dat intussen is erkend als UNESCO-werelderfgoed, kwam zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. Het museum was ruim een halve eeuw een ruïne; na de bombardementen werd de schade groter door de jarenlange blootstelling aan regen en wind. Berlijn besloot voor een restauratie van het museum. In 1997 koos de stad voor het project van David Chipperfield en niet voor het vormelijke geweld van Frank Gehry. Chipperfields visie was zowel gewaagd als omstreden. De redenen waren zijn eigenzinnige kijk op de geschiedenis en op de geest van het gebouw.

Neues Museum in Berlijn (D) door David Chipperfield
Begane grond;
1 schatkamer; 2 machinekamer; 3 oostvleugel; 4 verbinding met Pergamon Museum; 5 technische ruimte; 6 verbinding met het
nieuwe entreegebouw;7 onderwijsruimte; 8 westvleugel; 9 Egyptische tuin; 10 ruimte onder de vestibule; 11 Griekse tuin; 12 erker; 13 zuidvleugel; 14 opslag; 15 verbinding met het Altes Museum; 16 hoofdentree; 17 Tombe; 18 Mytische zaal; 19 ontvangstruimte;20 galerij; 21 Historische zaal; 22 museumwinkel; 23 vestibule; 24 gaderobe; 25 informatie; 26 westelijke entree;27 Vaderland zaal; 28 vide; 29 Etnografische zaal; 30 beveiliging; 31 entree personeel;32 café; 33 Rode zaal; 34 Groene zaal; 35 Blauwe zaal; 36 Oostelijke kunstzaal; 37 Westelijke kunstzaal;38 Majolika zaal; 39 Sterkamer; 40 trappenhuis

Het ontwerp distantieert zich resoluut van een pure reconstructie die de sporen van het verleden wil elimineren. Bij veel restauraties kiest men voor een visuele confrontatie tussen het bestaande en de nieuwe inbreng. Beide strategieën waren bij de renovatie geen uitgangspunt. Het werken met de grote gelaagdheid van het gebouw was voor Chipperfield een veel interessanter gegeven. Door de wonden uit het verleden zichtbaar te laten, zonder te vervallen in het dramatiseren of verheerlijken van de ruïne, koos hij voor een derde weg. De kracht van het project ligt in de grote beheersing waarmee op elk schaalniveau is gewerkt aan de structuur, de bekleding, de materialen, de kleur en de textuur. Het doel was daarbij om de complexe gelaagdheid en de veelheid aan fragmenten tot een eenheid te brengen. Daarbij is gezocht naar een evenwicht tussen het ontlenen en vervolledigen van bestaande delen enerzijds en het creëren van het nieuwe anderzijds.

Iedere ruimte is uitvoerig geregistreerd en gedocumenteerd om tot een correcte interpretatie te komen. Het vertrekpunt was ook uitzonderlijk, een gebouw dat haast geheel gespaard is gebleven van transformaties die in bijna alle musea na 1945 plaatsvonden. Slechts een paar zalen ondergingen in de jaren twintig een ingrijpende verandering. De negentiende-eeuwse Egyptische wand- en plafondbekleding die bij die gelegenheid achter een ‘modern’ wit behang verdween, is door het architectenbureau opnieuw zichtbaar gemaakt. Dit is maar één van de vele voorbeelden hoe de geschiedenis van het gebouw is ingezet bij de renovatie. De complexe structuur die Stüler aanbracht, is in de restauratie geëxpliciteerd. Geen confrontatie tussen oud en nieuw, wel een subtiele overgang waarbij kleur en textuur een grote rol vervullen. Een geduldig en intens proces dat tien jaar in beslag nam.

Neues Museum in Berlijn (D) door David Chipperfield
Van de zuidelijke koepel op één van de hoeken van het Neues Museum was na de bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog niets meer over. Het museum was ruim zestig jaar lang een ruïne. Foto SMB / Zentralarchiv

De oost- en westhoek waren compleet vernield en zijn vervangen door nieuwbouw. Om de basisvorm en de symmetrie te herstellen is gekozen voor een nieuwe hoekkoepel die geen kopie is van de bewaarde. Het gaat om de geest van wat een koepel is. Deze nieuwe kap in zichtbaar metselwerk is indrukwekkend. Alles gaat naadloos in elkaar over en toch blijft de nieuwe inbreng duidelijk afleesbaar. Het meest indrukwekkende element van het interieur is de centrale monumentale trap in het grondplan. Op basis van studies koos Chipperfield voor de oorspronkelijke vorm zonder terug te grijpen op een reconstructie. De opbouw van de trap bestaat uit grote betonwanden die de monumentale dimensie benadrukken. Alle betondelen zijn zo geprefabriceerd dat de textuur met de grootste zorg is benut. De slanke, veertien meter hoge kolommen in het Egyptische Binnenhof zijn meer dan constructief, zij geven ritme en schaal aan deze binnenplaats.

Dit project is een ijkpunt voor een manier van restaureren die een diversiteit aan technieken inzet zonder het geheel uit het oog te verliezen. 2 Chipperfield bewaakt de globale visie op elk schaalniveau. Het Neues Museum onderscheidt zich van musea waar opzichtigheid de bovenhand krijgt en de liefde voor de materialiteit van een gebouw is ondergewaardeerd. Het hele verhaal van structuur, bekleding, textuur en materiaalgebruik in de bouwkunst is door Chipperfield met een uiterste precisie aangewend om de dimensies van tijd en transformatie van het gebouw vast te houden en te visualiseren. De gevoeligheid waarmee een veelheid aan lagen bij elkaar is gehouden, vormt de kracht en de authenticiteit van dit project. Deze wijze van omgaan met de geschiedenis staat haaks op de beslissing in Berlijn voor de beeldreconstructie van het Berliner Schloss die binnenkort zal starten.

Marc Dubois studeerde aan het Departement Architectuur Sint-Lucas Gent. Tot 2015 was hij als hoofddocent verbonden aan de Faculteit Architectuur KU Leuven. Van 1986 tot 1994 was Dubois redactielid van ‘Archis’ en in 1992 mede-initiatiefnemer van het “Jaarboek Architectuur Vlaanderen”. Hij publiceert regelmatig in verschillende vakbladen, waaronder de Architect en is auteur van boeken betreffende het werk van Álvaro Siza, Philippe Samyn, Bart Lens en Vincent Van Duysen.