Het langgerekte ondergrondse archief heeft aan beide zijden een dagverlichte opgang naar het atelier en de woning. Op de begane grond spant een dertig meter lange boekenkast aan de noordzijde van het ene uiteinde naar het andere. De zuidzijde is over de volle lengte een houten pui, gedeeltelijk wegschuifbaar en gekoppeld aan een viertal terrassen. De ruimte binnen is besloten tot ongeveer 2,50 meter hoog. Daarboven zweeft een dak.
Reflecties en doorkijken vervagen daar de ruimte. De kamers en de grote ruimte raken elkaar. Ook in de erbij ontworpen meubels vormen omslotenheid en open ruimte een nieuwe verbinding. Gefascineerd door het ‘tussen’ creëerde Ruijssenaars een eigen wereld, afgescheiden van het grote buiten, maar ook intens ermee verbonden door daglicht.