Architectuur door Taller d'Arquitectura in Frankrijk

Door Egbert Koster - Een beeldende en tot de verbeelding sprekende architectuur, poëtisch en geworteld in het lokale culturele verleden. Kenmerken van de meest recente scheppingen van Ricardo Bofill en zijn 'Taller de Arquitectura'. Beeldende of 'conceptuele' architectuur die hoe langer hoe monumentaler en classicistischer wordt. Pastelkleurige prefab betonnen gevelelementen als 'moderne natuursteen' verwerkt. In het 'Palacio d'Abraxas' worden er 10 verdiepingen hoge zuilen van opgetrokken. Aan de buitenzijde cannelures, binnenin een (brand)trap. Droomarchitectuur in werkelijkheid; het succes van de multi-disciplinaire Taller-equipe.

De Taller de Arquitectura is een ongewoon ontwerpersteam. Naast de oprichter en leider Ricardo Bofill bestaat het in de tijd nog wel eens van samenstelling wisselend team uit een aantal architecten (waaronder zuster Anna Bofill), een filosoof en vooraanstaand Spaans dichter (José Goytisolo), een schrijver, een beeldend kunstenaar, een econoom en een fotografe. Bij gelegenheid wordt ook nauw samengewerkt met deskundigen uit andere disciplines, bijvoorbeeld sociologen. Ricardo Bofill (1939) studeerde architectuur in Barcelona (Bouwtechniek) en Genève (Beaux-Arts traditie). Hij studeerde niet af omdat hij niet de zelfde methodieken wenste te leren waarmee alle in de traditie opgeleide architecten gebouwen ontwerpen die de samenleving niet wil.

Maquette van 'Le Théatre' met, geheel in stijl, cypressen op het dak. De zuilen van groen spiegelglas in het ronde gedeelte zijn serres.

De werkwijze van de Taller-groep is complex maar systematisch. leder heeft zijn specifieke inbreng maar in een bepaalde volgorde en met een constante terugkoppeling. De belangrijkste fase is die van het brainstormen, het zo ongeremd mogelijk opperen van ideeën en ruimtelijke architectonische of stedenbouwkundige 'beelden', concepten en structuren. Cruciaal punt hierbij: in plaatste beginnen met het opsommen van alle beperkingen van een bepaalde situatie gaat de Taller liever eerst alle mogelijkheden na. De beperkingen slijpen de optimistische luchtkastelen later wel af tot het niveau van de realiteit. Maar de onbevangenheid van het luchtkasteel is dan meestal nog wel aanwezig. Zo komt de Taller-equipe tot ideeën die bij het soms 'rationeel' genoemde uitgaan van de beperkingen nimmer geopperd zouden zijn. Een kritische benadering van de ideeëngolf komt vooral van de dichter-filosoof Goytisolo, als intellectuele leek. De resultaten van deze idee- en schetsfase worden voor het 'echte' ontwerpen veelal eerst theoretisch uitgewerkt in de vorm van rapporten. De bouwkundigen vertalen de idee-schetsen en de structureel geometrische uitgangspunten daarna in bouwbare massa's en er worden fraaie, dramatische perspectieftekeningen gemaakt. Verscheidene alternatieven worden zo uitgewerkt en samen met een gedetailleerd overzicht van de financiële consequenties aan de opdrachtgever voorgelegd, vaak zelfs inclusief suggesties voor de financiering van het plan.

In het werk van de Taller-equipe zijn globaal drie fases te onderscheiden. In de eerste drie jaar na de oprichting van de groep door Bofill in '62 worden een zestal invulbebouwingen ontworpen. Appartementengebouwen, weinig spectaculair qua architectuur maar zorgvuldig ingevoegd in de stedelijke structuur van Barcelona en een tweetal andere Spaanse steden. Opvallend zijn de zeer doordachte rangschikking en indeling van de appartementen en een aantal geabstraheerde citaten van Gaudi's Casa Mila (woongebouw) in Barcelona.
De tweede fase die loopt tot begin jaren '70 speelt ook nog hoofdzakelijk in Spanje en wordt vooral beheerst door geometrische configuraties en ruimtelijke structuren (synchroon met het structuralisme van Team X-leden in Nederland). Met gebruikmaking van drie-dimensionale maatrasters of ruimtesystemen komen zeer complexe bouwstructuren tot stand met een ingenieus spel van openbare en privé-ruimtes, ontsluitingen, kleuren en ornamentiek.

Het monumentale projectvan Bofill in de lappendeken van Saint-Quentin en Yvelines. Avant-garde'81: de stedebouw Barok, de architectuur geprefabriceerde Renaissance.

In de nadagen van het Franco-regime worden Bofills pogingen de bestaande financiële en sociale structuren in de woningbouw te doorbreken ('La Ville dans l'Espace') hem door de overheid niet in dank afgenomen, in tegendeel. Als de Taller omstreeks 1970 het accent in haar werk buiten Spanje gaat leggen heeft dit mede een politieke achtergrond. In de derde, tot heden toe doorlopende, fase in het werk van de Taller blijkt Frankrijk een dankbare afnemer van haar nieuwe ideeën te zijn. (Giscard roemde Bofill naar aanleiding van zijn klassieke, monumentale ontwerp voor het terrein van de voormalige Parijse Hallen als 'de beste architect ter wereld').
Op dit moment lijkt het werk uit deze periode een climax te bereiken in twee projecten in de 'villes-nouvelles' rondom Parijs: 'Les Arcades' en 'Le Viaduc' (samen één project; bijna klaar) in Saint Quentin en Yvelines ten zuidwesten van de stad en 'Le Palacio d'Abraxas' en 'Le Théatre' (in aanbouw) in Noisy-le-Grand aan de oostkant. Twee projecten waar we dadelijk verder op in zullen gaan.

In deze huidige fase gaat het de Taller vooral om stedelijke structuren, beeldende waarden van bouwmassa's, openbare ruimten, herkenbaarheid, kortom de leefomgeving waarin, hoe kan het ook anders, de mens centraal staat. Compositieleer toegepast op het stedenbouwkundig plan. De oude prioriteit van goed doordachte, menselijke architectuur wordt als een vanzelfsprekende voorwaarde beschouwd. En zoals het de Taller betaamt wordt in principe geen middel geschuwd om de nieuwe doelstellingen te verwezenlijken: monumentale, barokke stedenbouw, klassieke architectuurvormen en beeldende, 'conceptuele' of 'archetypische' bouwmassa's als viaducten, kathedralen, forten of paleizen worden rustig toegepast. De architectuur moet in deze nieuwe Taller-filosofie refereren aan de historische, regionale bouwvormen waar het publiek het meest ontvankelijk voor is. Dat de 'conceptuele' bouwvorm oorspronkelijk voor een andere functie ontworpen is, is daarbij niet van belang.

Monumentale façades op de kruising van twee wegen.

De bij het functionalisme van de gebouwstructuur afhankelijke façade wordt door de Taller 'bevrijd' om nu een kwaliteit- en structuurbepalend element voor de stedelijke ruimte te worden. En omdat er qua formele mogelijkheden eigenlijk geen beperkingen zijn (afgezien van de bouwtechniek) wordt eclecticisme niet slechts mogelijk maar eigenlijk vanzelfsprekend gevonden. De autonomie en de universaliteit van de esthetische vormen legitimeren het gebruik van de klassieke vormentaal en de herwaardeerde façade is een dankbaar toepassingsgebied. Nu de praktijk. Flet 'dubbelproject' 'Les Arcades' en 'Le Viaduc' ligt als gezegd in Saint-Quentin en Yvelines, een ville-nouvelle nieuwe stijl, zo'n 30 km buiten Parijs. Laagbouw, kleinschaligheid en zelfs woonerf-achtige toestanden voeren nu in de nieuwste Franse suburbs ook de boventoon. En nota bene hier, in deze breed uitgemeten reactie op de experimentele villes-nouvelles van het vorige decennium kreeg Bofill zijn opdrachtgevers en de overheid mee in zijn nieuwste opvattingen over architectuur en stedenbouw. Een in het gebied geprojecteerde 'aardappelvormige' waterpartij wist hij rechthoekig te praten. En zelfs het al sinds '74 levende concept van een bouwmassa in de vorm van een viaduct (oorspronkelijk bedacht voor een vallei in Andorra), hier gelardeerd met monumentale bouwblokken en heuse Franse tuinen, werd 'gepikt'. Het onwaarschijnlijke plan is nu bijna helemaal voltooid, gedeeltelijk bewoond en grotendeels verkocht. 'Le Viaduc' dat 73 appartementen omvat ligt aan de kopse kant in het kunstmatige meer, precies in het verlengde van de symmetrie-as van de bebouwing op het droge. Deze bouwblokken, 'Les Arcades' omvatten 386 appartementen maar worden in opdracht van een andere projectontwikkelaar gebouwd (FFF) dan 'Le Viaduc' (CNH 2000); dit verklaart de twee namen voor het qua architectuur enkelvoudige project.

De opbouw van het geheel is zeer monumentaal. Vier gesloten en vier half open bouwblokken gelegen aan een rechthoekige waterpartij en in het verlengde van de symmetrische bouwblokken een zich in het water uitstrekkend 'viaduct' dat nergens toe leidt, niets draagt, gewoon midden in het water ophoudt. Het beeld van deze 'archetypische' bouwmassa is vooral van afstand inderdaad treffend, zelfs zonder het omringende spiegelende wateroppervlak (dat moest nog komen). Met deze voor woningbouw hoogst ongebruikelijke bouwmassa maakt Bofill op treffende wijze duidelijk wat hij bedoelt met conceptuele architectuur. Van de rand van wat in volgelopen toestand het meer gaat heten is de ogenschijnlijk uit rode zandsteen opgetrokken woonpier werkelijk bijzonder krachtig en fraai van vorm. Maar ook van dichtbij is de  pier interessant. Onder de zes woontorens loopt een door de lichtval ritmisch gelede wandelstraat, onder de gebouwen donker, ertussen licht met (binnenkort) naar beide zijden uitzicht over het water. Aan het einde gaat de straat over in een soort uitzichtpleintje op de kop van de pier. De woonpier heeft dus duidelijk ook een promenade-functie voor de rest van het gebied.

De naast het water gelegen bouwblokken hebben hun monumentaliteit vooral aan de gevelbehandeling te danken  die hier ondanks het zelfde materiaalgebruik veel meer domineert dan bij de expressieve massa van het 'viaduct'. Twee kleuren beton (flets rose en leverkleurig), licht- en donkerbruine tegels, elk in twee afmetingen, plus het nodige reliëf geven de gevels hun 'aanzien' (letterlijk en figuurlijk). De prefab betonnen gevelelementen zijn door en door gekleurd met een toeslag van natuurlijke materialen om gelijk de plavuisachtige betegeling een 'warme', natuurlijke kleur te krijgen. Omwille van het contrast zijn de façades aan de straatzijde grotendeels betegeld en die aan de binnentuinen van gekleurd beton. Alle gevels zijn sterk verticaal opgebouwd. De tuinfaçades hebben de hele vierde woonlaag in de vorm van een gigantische kroonlijst met daarbovenop nog een nep-balustrade. Het woord 'façade' is hier dus wel op zijn plaats.

De gevels/façades van de centrale 'hoofdstraat' zijn op de begane grond voorzien van arcades. De trappenhuizen zijn als extra kenmerkend element buiten de gevels gebouwd. De muren lopen mee met de rondingen van de trap; één van de vele details waarin de mogelijkheden van seriematig vervaardigde prefab-elementen worden uitgebuit. Optisch massieve blokken vormen het voetstuk en de bekroning van de trappenhuizen.

De zorgvuldig betegelde straat als besloten binnenruimte (of 'openbare badkamer'). De monumentaal bekroonde uitbouwen zijn de trappenhuizen.

Om de straten tussen de bouwblokken het besloten karakter van een binnenruimte te geven zijn de bruine tegels van de straatgevels ook als plaveisel (!) toegepast. De afwezigheid van het vanzelfsprekende materiaalverschil tussen gevels en bestrating heeft een merkwaardig visueel effect tot gevolg. In het zorgvuldig in cement en kit ingebedde plaveisel zonder oneffenheden hebben grassprietjes of onkruid geen kans en dat maakt deze, nota bene in een 'nieuwe tuinstad' gelegen, speelstraten onaangenaam steriel. 'Besloten' kan ook voor een straat negatief worden uitgelegd. Het is niet de bedoeling dat er auto's in de duur betegelde straten worden geparkeerd. Hiervoor is een (nog duurdere) parkeergarage onder alle woningen gemaakt. De ingangen van deze garage liggen aan de buitenkant van het gebied, direct aan de openbare weg. Elk appartement heeft een parkeerplaats en een berging vrijwel loodrecht onder de woning, eenvoudig te bereiken via het trappenhuis dat tot in de kelder doorloopt.

Het bouwen in vier woonlagen met ondergrondse parkeergarage laat veel ruimte voor gemeenschappelijke groenvoorzieningen. De binnenplaatsen van de bouwblokken zijn gemeenschappelijke tuinen, diagonaal doorsneden met een wandelpad, want langs de diagonaal is de ruimtebeleving het grootst. Op de plaatsen waar de door populieren gemarkeerde wandelpaden de bouwblokken kruisen zijn deze over drie verdiepingen 'opengesneden'. Hierdoor ontstaan hoge smalle openingen met interessante doorkijkjes naar de nog aan te leggen Franse stijltuinen aan de buitenkant van de bebouwing of de met een pleintje of grote arcades geaccentueerde kruispunten van wegen binnen de bebouwing. De binnentuinen zijn als gezegd gemeenschappelijk; alleen de paar meter verhard terras tegen de gevels zijn privé voor de bewoners van de begane grond. De bewoners van de appartementen op de eerste en de tweede verdieping moeten het met een echte 'French-balcony' (40 cm diep) doen. De appartementen van de bovenste woonlaag hebben een loggia of wat daar voor door moet gaan: een kamertje zonder dak met een venster zonder glas in de buitengevel en een wel beglaasde pui aan de kant van de woonkamer. De loggia's zijn evenals de vensters duidelijk ondergeschikt gemaakt aan het uiterlijk van de gevels en dat is toch wel dubieus. Bofill mag de gevel hebben 'bevrijd' van de inwendige structuur van het gebouw; het inwendige heeft daarmee op haar beurt een groot stuk vrijheid en kwaliteit verloren, zeker wat betreft de gevelopeningen.

De woningplattegronden zijn zoals bij de Taller gebruikelijk goed doordacht. Bijzonder groot zijn de appartementen niet, vooral de entree, de gang en de slaapkamers zijn niet erg ruim bemeten. De woninggrootte varieert zowel in 'Le Viaduc' als 'Les Arcades' van twee tot vijf kamers (respectievelijk 59 m² en 99 m²). De appartementen vallen in de duurste categorie van de Franse equivalent van premie- koopwoningen. De verkoopprijs ligt rond de f 2500,- per m² woonoppervlak. Maar daarvoor woon je dan ookin h e t'Versailles van het volk'zoals'Les Arcades' in vergelijking met het nabij gelegen echte Versailles wel wordt genoemd. Een aardige benaming, maar niet getuigend van veel begrip van de ontwerpprincipes van de Taller. Het zelfde geldt voor de parallelle vergelijking van 'Le Viaduc' met het over de Loire gebouwde paleis Chenonceau. De appartementen gaan de deur uit als warme broodjes: de tweekamer appartementen van 'Le Viaduc' waren allemaal al voor de aanvang van de bouw verkocht. Nieuwe klassieke architectuur als kassucces. Het subtiele of cynische!?) inspelen van de Taller op de Franse situatie met een grote behoefte aan sociale status en een voorkeur voor historische, klassieke vormen blijkt goed te werken. Bofill maakt in de Parijse dépendance van zijn bureau momenteel een studie voor bij 'Les Arcades' en 'Le Viaduc' aansluitende bebouwing rond het meer.

Plattegrond van een vierkamerappartement in 'Le Théatre'.

Het andere project van Bofill en zijn Taller-equipe dat momenteel aan de andere (oost-)kant van Parijs wordt gebouwd is nog iets monumentaler dan 'Les Arcades' of 'Le Viaduc'. Ook hier twee delen van gelijkwaardige architectuur die door verschillende projectontwikkelaars worden gebouwd. 'Le Théatre', een 9 verdiepingen hoge halve cirkel aan de buitenkant van het op een heuvel gelegen Noisy-le-Grand (Marne-la-Vallée) ontleent z'n vormentaal aan de klassieke Griekse theater- en tempelbouw, aldus Bofill. De ligging op een heuvel boven Parijs met aan de horizon de Sacré-Coeuropeen iets lagere heuvel heeft inderdaad iets verhevens. Het 'Palacio d'Abraxas' heeft de vorm van een rechthoekige 'U' waarvan de poten aansluiten op de halve cirkel van 'Le Théatre' maar is nog flink wat hoger, te weten 18 verdiepingen en al net zo bombastisch ('monumentaal' schiet hier tekort) als 'Le Théatre'. 'Le Théatre' ligt aan de buitenkant van de heuvel maar het 'Palacio'kijkt er dus royaal bovenuit. Zo ver is het nu echter nog niet; de bouw is momenteel tot de twaalfde verdieping gevorderd, al lijkt het door de schaalvertekening van een 'voetstuk' van vier verdiepingen veel minder hoog. Als je uit het met een schijnbaar onverzadigbare vorm wellust ontworpen winkelcentrum van Noisy-le-Grand de bouwplaats van het nieuwste Taller project nadert, weetje niet wat je ziet; alsof je getuige bent van het bouwen van de toren van Babel. Stukken zuil met cannelures die in de takels hangen en gigantische, weliswaar wat dun uitgevallen gevelstenen die op hun plaats worden gebracht door bouwvakkers uit zuidelijke landen. Het betreft ook hier weer appartementen-gebouwen, beide opgetrokken uit flets rose gekleurd beton. Alleen de op de vierde verdieping beginnende zuilen (die zullen doorlopen tot de 14e) zijn blauwgrijs. Zij fungeren als brandtrap.

De 'zuilen' van groen spiegelglas aan de binnenkant van 'Le Théatre' zijn een opeenstapeling van serres. De normale ontsluiting geschiedt met liften, het 'Palacio' heeft daarnaast nog een kathedraalvormige binnenhof met galerijen voor de toegang tot de onderste verdiepingen.
Deze twee projecten van Bofill en z'nTallerde Arquitectura maken duidelijk hoe geraffineerd het team heeft ingespeeld op de mogelijkheden van de Franse bouwtechniek en de sociaal-psychologische noden en wensen van de  doelgroep van 'upper-middle-class' woningkopers. Liep een poging tot verregaande prefabricage in Spanje stuk op een op goedkope mankracht gebaseerde bouwstructuur; in Frankrijk met zijn dominerende betonindustrieën ongeschoolde buitenlandse bouwvakkers worden de mogelijkheden van prefabricage door de Taller volledig uitgebuit. Op het gebied van het vormgeven van de betonnen gevelelementen verricht ze daarbij baanbrekend werk. Klassieke architectuur met sociale status wordt betaalbaar gemaakt en daar lusten de Parijse 'overlopers', de hoe langer hoe gekker wordende moderne architectuur van de villes-nouvelles beu, wel pap van. Kitsch of 'humane architectuur'? 'De beleving en de betekenis van de fysieke omgevingsvorm als omhulsel van leven staat centraal in de Taller-filosofie', aldus Bofill. Maar de vormgevingsprincipes van de Taller zijn nogal eens aan verandering onderheving (al zijn er wel een aantal constanten aan te tonen). Een kwestie van zuivere evolutie of vooral van opportunisme? De grote kracht van de Taller-equipe is de onbevangenheid om tot geheel nieuwe architectuurconcepten te komen en ze met lef en capaciteit ook uit te voeren. Commercieel denken en handelen is hiervoor natuurlijk noodzakelijk. Maar of men nu het ideële streven naar een humanere omgeving nuchter met de ter beschikking staande middelen tracht te bereiken of alleen maar het commerciële handelen met een ideëel sausje overgiet is niet geheel duidelijk. Een feit is dat de Taller realiseert waarvan anderen niet eens durven dromen.

LITERATUUR:
'L Architecture d'un homme' door Ricardo Bofill; Arthaud, Parijs, 1978 'Bouwen in Barcelona' door C. van de Ven; van Gennep, Amsterdam, 1980
'Le Taller de Arquitectura de Barcelona'; ('Architecture d'Aujourd'hui 182, nov.-dec. 1975, pag. 57-95
'The Taller of Bofill' door Geoffrey Broadbent; Architectural Review, nov. 1973, pag. 289-297
'Bofill' door Geofrrey Broadbent; Architectural Design nr. 7, 1975, pag. 402-417