Eind vorig jaar presenteerde Norman Foster het masterplan voor de Wilhelminapier, de voormalige afmeerpier van de schepen van de Holland Amerika Lijn. Deze pier zal, als alles goed gaat, het hart worden van de Kop van Zuid en Rotterdam een tweede stadscentrum op de linkeroever van de Maas bezorgen. Voor het zo ver is, zal de stad eerst de benodigde infrastructuur aanleggen: de nieuwe Erasmusbrug die een dezer dagen wordt aanbesteed, een metrostation en de verkeersaansluiting op de zuidelijke rondweg. Deze voorzieningen zullen naar verwachting in 1995 gereed zijn. In deze periode zullen ook de projecten van het Entrepotdok, de Landtong en de Hof van Zuid in aanbouw genomen worden. Daarnaast is al een begin gemaakt met de inrichting van de openbare ruimte. Speciale aandacht is er voor de kade-inrichting en voor de aanlanding van de brug. Pas in 1996 zal de Wilhelminapier verder in ontwikkeling worden genomen.
Het project voor de Kop van Zuid kan gezien worden als het sluitstuk van een langdurig en omvangrijk proces van herstructurering en herinrichting van oude haven- en industrieterreinen op de linker Maasoever. In 1986 ontwikkelde de gemeente Rotterdam het programma ‘Stedelijke Ontwikkeling Rotterdam’. Dit bevatte een serie beleidsvoornemens waarmee Rotterdam probeerde haar economische basis te verbreden, door in te haken op de vraag van de zijde van de dienstensector, de research & development en de stedelijke cultuur. De zogenaamde stedelijke vernieuwing kreeg gestalte door middel van een strategisch plan (‘Vernieuwing van Rotterdam’), een versterking van de planning en beheersing van de gemeentelijke diensten en een nieuw economisch en sociaal beleid dat het begin markeerde van een onbevangen campagne voor een nieuw beeld van de stad (‘Het nieuwe Rotterdam’).
Dit fenomeen van stedelijke vernieuwing werd in Rotterdam vrij snel een thema voor enkele grote, stedelijke projecten, onder andere in de verouderde havengebieden en in het centrale stedelijke gebied. Deze gebieden, die tot dan toe vooral waren gezien als economisch marginaal, boden op grond van hun strategische ligging opwindende kansen voor ingrijpende stedelijke vernieuwing. Naast een programmatische verrijking maakte de stedelijke vernieuwing het ook mogelijk een begin te maken met de verbetering van de kwaliteit van de stedelijke ruimte. Zo zouden aan beide zijden van de Maas uitgestrekte havengebieden heringericht en definitief aan het stedelijk territorium toegevoegd kunnen worden. De verbeterde samenhang tussen stad en rivier vormde de expliciete inzet bij deze poging om de stad Rotterdam opnieuw te profileren.
In de stad ontwikkelde zich in die tijd het centrum expansief verder. Naast de plannen in ‘Waterstad’ en de ‘Parkendriehoek’, vond langs het Weena een intensivering met tertiaire activiteiten en voorzieningen plaats, nabij de aansluiting van de nieuwe spoorwegtunnel op het Centraal Station. Vanuit de dienst Stadsontwikkeling werd erop gewezen dat, na de realisatie van deze projecten, in de toekomst een gebrek zou ontstaan aan nieuwe hoogwaardige kantoorlocaties. Een verdere verdichting van het bestaande stadscentrum werd destijds niet mogelijk geacht. Vandaar was het een kleine stap naar het idee om aan de overzijde van de rivier, op de vrijkomende havengebieden van de Kop van Zuid, de groei van de binnenstad voort te zetten.
Lancering nieuw stadscentrum
Op het moment van deze beleidsomslag was al meer dan tien jaar gewerkt aan een nieuwe toekomst voor het verouderde havengebied rondom de Binnenhaven, Spoorweghaven en Rijnhaven. Het Herstructureringsplan ‘Oude Havens’ (1984) vormde het hoogtepunt van de eerste generatie herstructureringsplannen, waarin de ‘enclaves’ van de oude haventerreinen vanuit de aangrenzende stadsvernieuwingsgebieden ‘veroverd’ werden. De herinrichting van de oude haventerreinen op de Kop van Zuid werd nadrukkelijk gekoppeld aan de stadsvernieuwing in de nabijgelegen wijken Feijenoord,- Afrikaanderwijk en Katendrecht. De vrijkomende terreinen moesten voorzien in een behoefte aan vervangende woon- en bedrijfsruimte om de voortgang van de stadsvernieuwing te verzekeren.
Vanaf 1986 werd de Kop van Zuid, mede omdat woningbouw in de sociale sector nauwelijks realiseerbaar bleek te zijn, niet langer gezien als overloopgebied van de stadsvernieuwing, maar als centraal deel van Rotterdam. Gemikt werd op de integratie van Noord en Zuid met de rivier als bindend element, op de ontwikkeling van hoogwaardige culturele en recreatieve functies en op het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid en hogere inkomensgroepen. Omdat de mogelijkheden om dergelijke complexe programma’s te realiseren de capaciteiten van de gemeentelijke overheid ver te boven gingen, werd vanaf het begin nadrukkelijk gestreefd naar publiek-private samenwerking. De betrokkenheid van de marktpartijen bij dit project nam vanaf dat moment sterk toe. Mede als gevolg hiervan veranderde de rol van de disciplines architectuur en stedenbouw: ze geven niet alleen vorm aan een stadsdeel dat aan vernieuwing toe is, maar spelen tevens een belangrijke rol in het aantrekken van de investeringen die hiervoor nodig zijn.

Traditionele toonzetting plan Koolhaas
In de loop van 1986 raakte de planvorming in een stroomversnelling. In september van dat jaar kreeg Teun Koolhaas opdracht van de dienst Stadsontwikkeling om een samenhangend stedenbouwkundig ontwerp voor het gebied te ontwikkelen. Het ontwerp van Koolhaas werd in het voorjaar van 1987, begeleid door een uiterst professionele audio-visuele show, aan het publiek gepresenteerd. Deze presentatie markeerde de wending in de discussie over de betekenis van de locatie binnen de stedelijke ontwikkeling van Rotterdam. Niet het behoud van de plaatselijke havenfunctie, noch de voortgang van de stadsvernieuwing in de omliggende wijken stond centraal, maar de vernieuwing van de stad als geheel. De Kop van Zuid moest een bijdrage leveren aan het verhogen van de attractiviteit van de stad, het versterken van de stedelijke economie en het verbeteren van de stad als woonplaats. Met de ontwikkeling van de Kop van Zuid zou een hoogwaardig vestigingsmilieu ontstaan voor woningen in de marktsector, voor op de internationale markt georiënteerde kantoren en bedrijven en voor bovenwijkse, culturele en recreatieve voorzieningen.
De essentie van Koolhaas’ plan was de ontwikkeling van een ongedeeld stadscentrum aan beide kanten van rivier. De sleutel hiervoor was de brug over de Nieuwe Maas, die op stedelijk niveau een belangrijke verbinding zou vormen tussen Rotterdam Airport en de Stadionweg in Rotterdam Zuid, die het gebied ontsluit vanaf de snelweg. Tegelijkertijd ontsloot deze brug het 'internationale vestigingsmilieu’, dat als uitbreiding van het centrum op de Wilhelminapier werd gedacht en al spoedig als 'Manhattan aan de Maas’ een eigen leven ging leiden. De bouw van woningen in het Binnenhaven/Spoorweggebied moest een einde maken aan jaren van sociaal isolement van de aangrenzende woonwijken en gelegenheden bieden voor het wonen aan de rivier. Het plan voor de Kop van Zuid werd beschouwd als een mogelijkheid om de relatie tussen stad, havens en rivier te optimaliseren.
In het stedelijke havenlandschap komt de stedenbouwkundige ingreep voornamelijk neer op wat Jean Nouvel ooit met een gelukkige uitdrukking ‘de herbewerking van het al bestaande stedelijke materiaal’ noemde. Het voorstel van Koolhaas richtte zich dan ook minder op 'de stad van de toekomst’ en meer op de bestaande stad. Het was niet bedoeld als een blauwdruk voor de uitvoering van een bouwprogramma, maar verkende de potenties van het verouderde havengebied, deed uitspraken over de hoofdlijnen van het herstructureringsproces in het kader van onderhandelingen met de rijksoverheid over de financiering van het project en bood, last but not least, handvatten voor het openen van een ‘dialoog’ met de marktpartijen.
Opvallend is de manier waarop het plan Koolhaas verankerd werd in de omliggende wijken. Door terug te grijpen op de figuur van het bouwblok, werd het mogelijk de operaties te segmenteren en uit te besteden aan verschillende opdrachtgevers en architecten, in het kader van vooraf vastgestelde, gemeenschappelijke regels. Het voorstel van Koolhaas introduceerde het model van een continue en ‘gesloten’ stad, waarmee ook nu nog wordt gewerkt.

Stadsas
Koolhaas’ ontwerp voor de Kop van Zuid is vervolgens verder uitgewerkt door de stedenbouwkundige dienst. Allereerst werden de consequenties van het project voor de hele stad uitgewerkt. Doordat het nieuwe stadsdeel geïntegreerd diende te worden in de bestaande stedelijke structuur en de laatste bijgevolg in zijn totaliteit zou worden gemodificeerd, werd in juni 1987 een nieuwe visie op de stad als geheel uitgewerkt. Deze komt tot uitdrukking in het idee van de voortzetting van de zogenaamde ‘stedelijke as’ van de Coolsingel met een brug over de Nieuwe Maas.1 Deze ontwikkelingslijn zal de Kop van Zuid direct verbinden met het stedelijk centrum, maar ook “samenhang (aanbrengen) tussen delen van de stad die tot nu toe relatief geïsoleerd zijn gelegen”.2 Het cruciale belang van de nieuwe infrastructuur (brug, metro, Emplacementsweg) is duidelijk: ze is niet alleen beschouwd als voorwaarde voor verbintenissen met de private sector, maar ook voor het toekomstig functioneren van dit nieuwe stadsdeel in de Rotterdamse agglomeratie. Vervolgens werd het plan, mede na nieuwe externe adviezen,3 nog op twee punten aangepast. Besloten werd de havens niet te dempen, met als gevolg een verdere verdichting van de bouwkavels en de introductie van andere verkavelingstypologieën. In de tweede plaats werd de stadsas niet op de Emplacementsweg aangesloten, maar via de Rijnkade op het Zuidplein; de Emplacementsweg en de stadas 'scharnieren’ op het stedelijke plein, dat direct naast de aanlanding van de brug zal worden aangelegd.
Organisatorische aanpak
Tegelijk met de ontwikkeling van deze voorstellen werd een bestuurlijk traject opgezet. De plan- en besluitvorming rond de Kop van Zuid maken onderdeel uit van een intensief proces van communicatie, debat en participatie. De stedenbouwkundigen werden betrokken in een constante dialoog met verschillende ontwikkelaars en projecten. Inzet van deze dialoog is de incorporatie van de verschillende bouwprojecten binnen de criteria die voor de vormgeving van het nieuwe stadsdeel zijn opgesteld. Door alle betrokkenen wordt erop gewezen, dat de inzet van alle partijen bijzonder groot is en dat mede daardoor de spanning tussen het ambitieniveau en de uitvoeringsmogelijkheden soms sterk kan oplopen.
Daarnaast doorliep het project de bureaucratische fasen die vereist worden door de wetgeving. De Kop van Zuid werd in 1988 aangewezen als één van de vijf voorbeeldprojecten voor publiek-private samenwerking op het gebied van stedelijke vernieuwing. Op grond van het strategische belang ervan voor de uitvoering van de hoofdlijnen van het rijksbeleid met betrekking tot de inrichting van Nederland verwierf het project kort daarna de status van sleutelproject.4 De financiële en organisatorische betrokkenheid van de rijksoverheid bij de Kop van Zuid is derhalve aanzienlijk. Het tussen gemeente en rijk gevoerde overleg resulteerde in twee convenanten met respectievelijk het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Door middel van deze convenanten stelde het rijk omvangrijke bedragen beschikbaar voor infrastructurele werken en voor de zogenaamde Grote Bouwlocaties. Op haar beurt ging Rotterdam een uitvoeringsverplichting aan voor de realisering van 335.000 m2 kantoren, 4500 woningen, stedelijke voorzieningen en infrastructuur. Na het raadsbesluit van mei 1989 voor de ontwikkeling van de Kop van Zuid werd het stedenbouwkundige plan ontwikkeld tot een globaal eindplan, dat in maart 1991 door de gemeenteraad van Rotterdam werd vastgesteld.
Ten slotte is voor de verdere invulling en uitvoering van de plannen een organisatiestructuur gevormd bestaande uit gemeente, particuliere sector en andere belanghebbenden. Hierbinnen zijn verschillende vormen van publiek-private samenwerking mogelijk. Voor de uitvoering van de Wilhelminapier is bijvoorbeeld een internationaal consortium gevormd, terwijl in de overige plandelen een meer traditionele wijze van gronduitgifte plaats vindt. Uitgangspunt bij publiek-private samenwerkingsverbanden is evenwel de voortzetting van het gemeentelijke beleid, zoals dat vanaf het begin tot uiting kwam in de planontwikkeling. De stedebouwkundige regie blijft dus nadrukkelijk in handen van de gemeente.

Het algemene plan voor de Kop van Zuid
De kern van het algemene plan voor de Kop van Zuid is de verdere ontwikkeling van het stadscentrum op beide oevers van de Maas. Het plan voorziet daartoe in nieuwe bebouwing op de Kop van Zuid en een directe verbinding ervan met het stadscentrum door onder meer een nieuwe stadsbrug en een metrostation aan de Wilhelminapier, ten einde een optimale ontsluiting vanuit zowel de binnenstad als het zuiden te bewerkstelligen, een hoogwaardige stedelijke openbare ruimte te creëren, waarbij nadrukkelijk de relatie met het waterfront wordt gezocht en de omliggende stadsvernieuwingswijken Feijenoord, Afrikaanderwijk en Katendrecht uit hun isolement te halen.
De Kop van Zuid wordt gezien als de ontbrekende schakel tussen de omliggende negentiende-eeuwse wijken, maar moet tegelijk een bruisend onderdeel vormen van de stad aan beide kanten van de rivier. Als conditie voor dit laatste geldt de aanleg van de nieuwe stadsbrug in het verlengde van de Coolsingel en de Schiedamse Dijk. Dit fundamentele idee wordt gecomplementeerd door de aanleg van verkeersverbindingen, waarmee het netwerk van de omliggende wijken zonder breuken kan doorlopen in het nieuwe stadsdeel. Volgens Jaap van den Bout, als een van de stedenbouwkundigen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de Kop van Zuid, is ook het besluit tot doortrekking van de stadsas langs de Rijnhaven naar het Zuidplein genomen met het oog op een betere verankering van het nieuwe stadsdeel in Zuid.
In het Masterplan is gezocht naar oplossingen voor de spanning die bestaat tussen de bestaande vorm van de kades en de nieuwe architectuur, die een eigentijdse vorm en inhoud moet krijgen. Het plan ontleent zijn karakteristieken vooral aan de bestaande gegevens van het gebied, die in de voorstellen positief worden gewaardeerd en verdergaand geëxploreerd. Mede naar aanleiding van adviezen van de Enterprise Development Company is besloten om de havens niet te dempen met grond uit het tunneltracé, zoals voorgesteld werd in het plan van Teun Koolhaas, maar om de kades uit te nutten voor recreatieve en rivierfront-activiteiten. De stedenbouwkundigen werden daarmee, zoals ze zelf schrijven, gesteld voor de uitdaging “to retain the robust atmosphere with bollards and cobblestones, the smell of the salt air, and at the same time to incorporate a new environment of housing, work, recreation, and traffic”.5 Uit het plan spreekt een groot respect voor het bestaande. De grote dimensie van de havenbekkens die destijds op grond van zuiver functionele overwegingen tot stand zijn gekomen, wordt in het plan beschouwd als hèt karakteristieke element van het nieuwe stedelijke landschap. Stratenpatroon, groenstructuur en blokbebouwing zijn -behalve op de Wilhelminapier- de dominante thema’s in de compositie. In het ontwerp wordt continuïteit met de traditie van de Hollandse stedenbouw nagestreefd; de Kop van Zuid leent zich volgens Rotterdamse stedenbouwkundigen niet voor experimenten met nieuwe ruimtelijke typologieën.
Een derde kenmerk van het plan is de menging van verschillende functies. Op de Wilhelminapier wordt gemikt op hoogwaardige, op de internationale markt georiënteerde kantoor- en bedrijfspanden, met een bruto vloeroppervlak van 377.000 m2, waarvan 187.000 m2 op de Wilhelminapier en 120.000 m2 in de Hof van Zuid zal worden gerealiseerd. Het plan voorziet verder in de bouw van 5.120 woningen, waarvan minimaal 50 procent gebouwd zal worden in de niet-gesubsidieerde sector. Hoogbouw met een grootstedelijk karakter wordt gedacht op de Wilhelminapier, Zuidkade en Rijnhavenkade. Langs de Binnenhaven en de Emplacementsweg wordt etagebouw gepland. In het overige deel van het Binnenhaven- Spoorweggebied wordt voornamelijk laag- tot middelhoogbouw eveneens voor de midden- en hogere inkomensgroepen voorzien. Daarnaast is ruimte gemaakt voor hoogwaardige culturele en toeristische voorzieningen, voornamelijk in relatie met het waterfront. Bij op de wijk gerichte voorzieningen wordt rekening gehouden met primaire voorzieningen zoals winkels, scholen, welzijns- en medische voorzieningen. Eenen ander wordt gecompleteerd door de aanleg van een hoogwaardige stedelijke openbare ruimte. Het plan voorziet in de realisering van een doorgaande recreatieve route, een doorlopende groenstructuur in de vorm van parken en verbindende lanen naar en langs de Maas met accenten op de plaatsen waar men vergezichten heeft.
Het gebied wordt opgedeeld in een aantal deelgebieden die afzonderlijk worden ontwikkeld. Het algemene plan voor de Kop van Zuid blijft het kader aangeven voor de verdere invulling van de deelgebieden en is bijgevolg dusdanig globaal, dat bij de realisatie van concrete bouwprojecten ingespeeld kan worden op de veranderende marktomstandigheden.6 De bijdrage van de private sector aan de ontwikkeling van de Kop van Zuid is essentieel; gezocht is daarom naar manieren om de term partnership substantiële inhoud te geven. De planteams van de verschillende deelgebieden werken binnen de exploitatieopzet voor het totale plangebied. Verder vormt de fasering een belangrijke variabele tijdens de uitvoering van het project, in zoverre optimale relaties worden nagestreefd tussen de uitvoering van concrete projecten en het tijdelijke, respectievelijk definitieve gebruik van de locatie.
Vernieuwing instrumentarium
De stedenbouwkundigen van de gemeente zijn er op bewonderenswaardige wijze in geslaagd de basisideeën vast te houden gedurende het gehele proces van de planontwikkeling. Uit het verloop van dit proces, maar ook uit de manier waarop op dit moment de verschillende bouwplannen gestalte krijgen, blijkt evenwel ook een zekere open houding ten opzichte van constructieve en kritische voorstellen voor een verdere aanscherping van deze ideeën. Voorop staat, dat de opzet en inrichting van het plangebied plaats vindt op basis van het algemene plan, maar dat hierbij tegelijk ruimte wordt gelaten voor de architectonische creativiteit van de verschillende ontwerpers. Om dit doel te kunnen bereiken is voor de Kop van Zuid een aantal nieuwe instrumenten ingezet.
Het eerste instrument is het bestemmingsplan dat hiervoor al ter sprake kwam. 7 Bij de opstelling van het plan is gebruik gemaakt van de in het nieuwe Besluit op de Ruimtelijke Ordening geboden mogelijkheden. Het bestemmingsplan heeft het karakter van een globaal eindplan gekregen. De term globaal zou enigszins misleidend kunnen zijn want het is meer sturend en procesbegeleidend dan het klassieke, gedetailleerde plan, ook al kent het tegelijkertijd meer mogelijkheden tot variatie. Het plan bestaat uit globale eindbestemmingen (stedelijke functies, woongebieden, onbebouwd gebied), die gekoppeld zijn aan een in voorschriften uitgewerkte toelichting op de hoofdlijnen van het plangebied, de deelgebieden (voorschriften met betrekking tot zonering, doorgaande routes en zichtlijnen/zichtzones, bebouwingsenveloppen), alsmede de nadere eisen, vrijstellingen en wijzigingen. Door te laten zien wat fundamenteel is, wat de aandacht vraagt en wat indicatief is, worden mogelijkheden geboden tot de voor het project doorslaggevende kwaliteitstoetsing, zonder de flexibiliteit aan te tasten, die nodig isin de uitwerkingsfase van de concrete bouwprojecten.
Kwaliteitsboeken
Een uitgekiend, globaal en flexibel maar toch sturend bestemmingsplan biedt nog weinig garanties voor de kwaliteit van de afzonderlijke projecten. De architectenkeuze is hiervoor zeer essentieel, maar onttrekt zich nu eenmaal aan de beslissingsbevoegdheid van de gemeente. Een belangrijke aanleiding voor het samenstellen van de zogenaamde kwaliteitsboeken was de behoefte om gestructureerd invloed te kunnen uitoefenen op deze keuze. Bovendien vormen ze een sterk hulpmiddel om de thema’s die het planproces dragen op de verschillende schaalniveaus te expliciteren. Dit ter ondersteuning van de consistentie van de uitwerking in de deelplannen. In de kwaliteitsboeken zijn de ligging van het gebied in de regio, de landschappelijke setting, de historie van het stadslandschap, de verbindingen met andere stadsdelen, zichtlijnen etcetera beschreven en in beeld gebracht. 8 De boeken geven verder als het ware beeldende vertalingen van de drie-dimensionale regels, betreffende onder andere zichtlijnen, zonering en enveloppen, uit het globale bestemmingsplan. De tekeningen van beeldend kunstenaar Neel Korteweg, die de rode draad vormen in de boeken, leggen sterk de nadruk op de landschappelijke ondergrond van dit nieuwe stuk binnenstad. Uit de samenhang op de hogere schaalniveaus en de toekomstgerichte ambities voor het plangebied zijn ontwerpthema’s gedestilleerd voor de verschillende deelgebieden. Deze zijn weer samengevat in beschrijvingen van drie sferen: de parkstad, de havenstad en de negentiende-eeuwse stad. De projecten die dit jaar van start gaan maken alle onderdeel uit van de havenstad, die bestaat uit oude havenbekkens, kades en pieren. In het gebied vindt in oost-westrichting een schaalvergroting en verdichting plaats, die culmineert in het ensemble van torens en schijven op de Wilhelminapier. Per deelgebied zijn be- en onbebouwde ruimtes aangegeven, blokken, hoven, straten en pleinen. Hieruit worden weer de schil en het interieur van de bebouwing afgeleid, waarmee het stedenbouwkundig kader de architectuur gaat overlappen. Fotocollages ondersteunen de thema's die men nastreeft. Voor de Entrepothaven en de Spoorweghaven overheerst het tijdschriftenmodernisme van de laatste tien jaar, voor de Wilhelminapier een mixture van referenties aan de haven, Manhattan, hoogbouw uit de jaren zestig en vrolijke atria. Op basis van dit materiaal voert de gemeente met de opdrachtgever overleg over de architectenkeuze.

Evenals voor de bebouwing is ook voor de buitenruimte een kwaliteitsboek gemaakt, dat de basis vormt voor alle betrokken gemeentelijke diensten èn de private partijen. “Form colour and choice of materials will express the community and metropolitan scale of the public open space, while the same design tools will stress a more personal and individual scale in space of a semi-public character. ” 9 Weer redenerend vanuit de ligging en samenhang zijn alle ruimtes gedefinieerd en zijn er uitspraken gedaan over bijvoorbeeld materiaalkeuzes, beplanting, profielen en straatmeubilair. Daarbij wordt er dus vanuit gegaan dat deze ook van toepassing zijn op de private, collectief gebruikte ruimtes!
Een derde boek zal de programmatische invulling moeten sturen. Het is niet zo verwonderlijk dat dit enige tijd op zich heeft laten wachten. De gemeente kan immers wel programmatische thema's aandragen en suggesties doen voor een interessante functiemenging, maar is verder bijna volledig afhankelijk van de wensen van de private sector. Op het vlak van de programmering liggen dus dezelfde spanningen opgesloten als rond de ambities die de gemeente met betrekking tot de bebouwing en de open ruimte heeft geformuleerd. Door het ontbreken van een nauwkeurig programma zou de betekenis van met name het kwaliteitsboek voor de bebouwing ondergraven kunnen worden. De wensen van de opdrachtgever zijn immers zelden gebaseerd op de stadslandschappelijke setting, maar op een analyse van de vastgoedmarkt. In de overgang van stedenbouwkundig naar architectonisch ontwerp moeten de conflicten die hierdoor ontstaan worden opgelost.
Een internationale ‘welstand ’
De kwaliteitsboeken spelen een dubbelzinnige rol. Enerzijds zijn ze bedoeld om inspirerende thema’s aan te dragen voor het architectonisch ontwerp. Tegelijkertijd dienen ze ook als basis voor de toetsing van de verschillende ontwerpstadia door het zogenaamde Quality-team, dat officieel een bijzondere kamer van de Welstand is. De intentie van de benaming is duidelijk: de ontwerpen worden beoordeeld naar internationale kwaliteitsmaatstaven. Naast Riek Bakker en Kees Rijnboutt, vormen nog drie Nederlandse en drie buitenlandse leden het team. De buitenlanders, Hans Kollhof, Joan Busquets en Bernard Huet, worden ongeveer vier maal per jaar ingevlogen om de ontwerpen te toetsen aan de hoge ambities van de gemeente. Het Q-team is gevraagd op basis van de kwaliteitsboeken en het bestemmingsplan de ontwerpen te beoordelen. In tegenstelling tot de traditionele Welstand bespreekt het Qteam zowel plannen voor gebouwen als plannen van de gemeente voor de buitenruimte. En anders dan de Welstand beoordeelt het Q-team niet alleen het definitieve ontwerp, maar begeleidt het vooral de integrale planvorming rond het gehele project al in een zo vroeg mogelijk stadium. Het heeft vooral de taak de samenhang in het plangebied te bewaken. Dat is een onwennige situatie, waarbij het Q-team vragen kan stellen aan zowel de uitwerking van de buitenruimte als aan de bouwkundige uitwerking; ook kan elk eerder geformuleerd stedebouwkundig uitgangspunt ter discussie worden gesteld. Zo kan het volgens Stefan Gall voorkomen dat het Q-team bij het zien van parkeergarages langs een voorgestelde stedelijke boulevard net zo goed die parkeergarages als het concept van die stedelijke boulevard ter discussie stelt.
Architecten voelen zelf zelden de behoefte om hun ontwerpen te laten beoordelen door al dan niet getalenteerde collega's. De internationale samenstelling verandert hier weinig aan. En zeker wordt het voor hen een lastige zaak indien ook de uitgangspunten ter discussie komen. Het is dan ook een belangrijke procedurefout dat het Q-team pas werd samengesteld nadat de kwaliteitsboeken en voor een aantal deelgebieden de gedetailleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden afgerond waren. Architect Fons Verheijen spreekt van een ‘weeffout’: “De leden van het Q-team hadden betrokken moeten worden bij het opstellen van de kwaliteitsboeken. Tijdens zittingen bespeur ik een zekere neiging bij de leden terug te willen komen op de door de gemeente geformuleerde, stedenbouwkundige uitgangspunten. Alleen door consequent aan deze uitgangspunten vast te houden, kunnen heel goede plannen ontstaan. Het team moet in de eerste plaats de consistentie tijdens de uitvoering bewaken; daar ligt haar eerste verantwoordelijkheid.”
Soms was ook onduidelijk welke aspecten op welk moment in de besluitvorming nog weer ter discussie gesteld konden worden, wat bij verschillende architecten tot frustrerende ervaringen leidde. Maar architecten zijn behalve ontwerpers noodgedwongen ook strategen, die zich met alle mogelijke middelen een weg banen door de jungle van elkaar bestrijdende krachtenvelden. Bijna elke architect kon met enig plezier vertellen op welke wijze het Q-team verleid of buiten spel gezet was om het eigen ontwerp er toch zo goed mogelijk door te drukken. De architecten zijn onder andere gekozen op grond van de modernistische sfeerbeelden uit het kwaliteitsboek. Maar volgens verschillende architecten, die op de Kop van Zuid werken, hebben de buitenlandse (teamleden niet allemaal even veel affiniteit met deze trend. Ze zouden de neiging hebben om de ontwerpen te beoordelen vanuit een haast karikaturale visie op de Nederlandse architectuur. Baksteen wordt bijvoorbeeld met name door de buitenlanders gelijk gesteld aan stedelijkheid en Hollandse traditie. Voor Soms was ook onduidelijk welke aspecten op welk moment in de besluitvorming nog weer ter discussie gesteld konden worden, wat bij verschillende architecten tot frustrerende ervaringen leidde. Maar architecten zijn behalve ontwerpers noodgedwongen ook strategen, die zich met alle mogelijke middelen een weg banen door de jungle van elkaar bestrijdende krachtenvelden. Bijna elke architect kon met enig plezier vertellen op welke wijze het Q-team verleid of buiten spel gezet was om het eigen ontwerp er toch zo goed mogelijk door te drukken. De architecten zijn onder andere gekozen op grond van de modernistische sfeerbeelden uit het kwaliteitsboek. Maar volgens verschillende architecten, die op de Kop van Zuid werken, hebben de buitenlandse (^teamleden niet allemaal even veel affiniteit met deze trend. Ze zouden de neiging hebben om de ontwerpen te beoordelen vanuit een haast karikaturale visie op de Nederlandse architectuur. Baksteen wordt bijvoorbeeld met name door de buitenlanders gelijk gesteld aan stedelijkheid en Hollandse traditie. Voor het oeuvre van bijna alle architecten, die tot nu toe op de Kop van Zuid werken, is dit een materiaal dat eerder bij uitzondering toegepast wordt.

Pikant is uiteraard dat Kees Rijnboutt in het Q-team een dubbelpositie bekleedt. Hij beoordeelt de architectonische plannen, maar is, als representant van de rijksoverheid, ook de grootste gebruiker van de ambitieuze bebouwing die de Hof van Zuid moet gaan vormen. Als Rijksbouwmeester moet hij de stedenbouwkundig en architectonisch voorbeeldige kwaliteit bewaken van dit ‘sleutelproject’. Tegelijkertijd moet hij de eigen financiën uitermate goed beheren, nu duidelijk geworden is dat de Rijksgebouwendienst vorig jaar haar budget met vele miljoenen overschreden heeft. Uiteraard doet hij dit onder andere door Burginvest Properties bv en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling bv, die de gebouwen op de Hof van Zuid realiseren, in het overleg de rol van de zoveel mogelijk uitgeknepen opdrachtgevers te laten spelen. Rondom de zogenaamde ‘pressure-cooker meetings’ waar de strijd om geld en kwaliteit uitgestreden wordt, hangt een waas van gespannen geheimzinnigheid. In ieder geval is Rijnboutt zelf niet bereid om in een gesprek het deksel van de pan te lichten.
Entrepotdok; hechting in de situatie
Het globale bestemmingsplan en de kwaliteitsboeken zijn vernieuwende plandocumenten. Maar de middelen die er in beschreven worden om het plangebied te voorzien van ruimtelijke kwaliteit zijn vrij traditioneel. De inbedding in het stadslandschap, het voortborduren op de historie, het handhaven van zichtlijnen en dergelijke zijn op zich geen vernieuwende thema’s. Qua sfeer, thematiek en programma wordt voortdurend verwezen naar bestaande stedelijke gebieden, wellicht om iedereen te laten geloven dat de Kop van Zuid inderdaad kan uitgroeien tot een nieuw stuk stad. De hechting aan de historie is heel sterk aanwezig rond de Entrepothaven. Het 200 meter lange Entrepotgebouw, waarin een festivalmarket gedacht is, vormt de kern van het gebied. Cepezed heeft opdracht gekregen om het gebouw geschikt te maken voor een overdekte markt, waar vooral allochtonen hun exclusieve waar zullen aanbieden. Verder zullen aan de waterkant horecafaciliteiten komen en zijn in de verdiepingen lofts ondergebracht. Opdrachtgever Mabon durfde dit experiment alleen aan als het hele gebied rond de haven, die voorzieningen krijgt voor een jachthaven, in één keer tot ontwikkeling wordt gebracht. Cepezed rondt -vrij letterlijk- ook op sierlijke wijze het aangrenzende woningblok af. De rest van het plangebied wordt grotendeels gevuld met woningen ontworpen door Fons Verheijen.
In hoeverre zijn de referenties aan de in de kwaliteitsboeken omschreven ‘havenstad’ nu bepalend geweest voor de uitgewerkte architectonische plannen? Volgens architect Jan Pesman van Cepezed zijn de boeken voor zijn plangebied nauwelijks van invloed geweest. Het Entrepotgebouw was er al en het naastgelegen woningblok kon slechts met een ronding gesloten worden. De zaagtandbeweging, die kenmerkend is voor het woongebouw, komt voort uit de oriëntatie op zon en water. Het Q-team heeft een belangrijke invloed uitgeoefend op de inrichting van de buitenruimte: het plein voor het Entrepotgebouw is autovrij gemaakt. Wat betreft de materialisering had het Q-team er op aangedrongen om de -zwevende geveldelen in baksteen uit te voeren. Uiteindelijk zullen ze toch in overeenstemming met het architectonisch concept van Cepezed in hout worden gerealiseerd. Alleen de nieuwbouw in de ‘schil’ langs de Stieltjesstraat krijgt een gevel opgebouwd uit geprefabriceerde baksteenelementen.

Het plandeel van Fons Verheijen is samengesteld uit een variant op het gesloten bouwblok, een strook en een toren, waarbij de verkaveling vooral voortkomt uit de context. Alleen het torentje, dat oorspronkelijk aan het bouwblok vastgehecht was, neemt een eigenwijze, maar compositorisch ook misplaatste positie in. Een duidelijke verbetering van het oorspronkelijke plan is de vergroting van het bouwblok door één zijde over de kade heen te bouwen. Referenties aan een ‘havenstad’ zijn er eigenlijk niet in te vinden, ook al zegt Verheijen juist veel steun gehad te hebben aan de volgens hem voorbeeldige kwaliteitsboeken. De thematiek van de schil en het interieur van de ensembles is in zijn project voornamelijk terug te vinden in een kleurnuance in het stucwerk. Weliswaar wilde ook hier het C-team baksteen voorschrijven, maar het ontwerp was al in een te ver gevorderd stadium, toen het team er bij betrokken werd. Bovendien, zo constateerde Verheijen, kwam baksteen niet overeen met de referentiebeelden in het kwaliteitsboek. Materialen, uitdrukking, mate van openheid of geslotenheid etcetera ondersteunen het verschil tussen schil en interieur niet. De kracht van Verheijens ontwerp ligt in het ontwikkelen van woningtypes die optimaal profiteren van de locatie.
Typologie versus thematiek
Tussen het Entrepotgebied en de Wilhelminapier ligt de landtong, een schiereiland dat slechts aan de randen verbonden is met de rest van het plangebied. Het programma voor dit gebied bestaat uit woningen en enkele winkels langs de Stieltjesstraat. De confrontatie van de stedenbouwkundige plandocumenten met de programma’s van Sociaal Fonds Bouwnijverheid en e r a leidde tot een herdefiniëring van de verkavelingstypologie. Volgens architect Frits van Dongen vormde de door de gemeente voorgestelde verkaveling een optelsom van zowel de verworvenheden als de problemen van de stedenbouw uit de laatste eeuw. Bovendien was de voorgestelde verkaveling meerduidig. Was er bijvoorbeeld sprake van een gesloten bouwblok met dwarsas, twee gesloten bouwblokken of een combinatie van haken en stempels aangevuld met torens? De torens waren ongunstig voor de bezonning van de stroken op het binnenterrein en bovendien ontbrak een helder concept ten aanzien van de functies en de status van de binnenterreinen. Hierdoor was er ook onduidelijkheid over de financiële verantwoordelijkheid en de beheerstechnische aspecten. Bovendien was de verkaveling ongeschikt om een aanvaardbare woningtypologie te ontwikkelen voor de afzonderlijke onderdelen.

Juist vanwege de eilandsituatie en de ambities van de gemeente heeft Van Dongen gepleit voor het ontwikkelen van een nieuwe typologie, gericht op het wonen in de 21ste eeuw. De gemeente hanteerde de randvoorwaarden van de schil, het interieur en de zichtas tussen de havenbekkens echter zeer stringent, zodat een variant op het gesloten bouwblok onvermijdelijk werd. Het voorlopig ontwerp laat een verrassende combinatie zien van een randbebouwing gecombineerd met hogere gedeeltes. De bebouwing loopt niet op van oost naar west, zoals in het oorspronkelijke model voorgesteld werd, maar van west naar oost, zodat de bezonning en de oriëntatie verbeterd zijn. Karakteristiek voor het stadsbeeld worden de trapsgewijs oplopende middenstroken bestaande uit corridorwoningen, die een groot terras op het westen hebben. De grote schaal van de blokken vereist een zorgvuldige uitwerking van entrees, lobby’s, ingangen van parkeergarages en van de betrokkenheid van de woningen op de omgeving. Inmiddels hebben de hoven een programmatische invulling gekregen. Met name de verdiept gelegen, zuidelijke hof met sportvoorzieningen vormt een verrijking van het plan.
Wat zich hier wreekt in de voorstellen van de gemeente is een te formele, vanuit de thematiek van de kwaliteitsboeken gedachte verkaveling. Het verdichten van het plangebied in oostwestelijke richting komt overeen met de thematiek, maar leidt niet tot een optimaal woonklimaat. De allure die het ontwerp van Van Dongen nu belooft te krijgen sluit wellicht eerder aan bij de grootstedelijke sfeer van de Wilhelminapier, dan bij de historische gerichtheid in het Entrepotgebied.
Hof van Zuid
Met de Hof van Zuid is iets heel merkwaardigs aan de hand. Dit pilotproject, dat zowel de toon moet zetten voor de Wilhelminapier als voor de grootschalige projecten, waar de Rijksgebouwendienst elders in het land bij betrokken is, bevindt zich in een soort vacuüm. Het wordt vrij letterlijk in een stilzwijgen gehuld doordat de meeste betrokken partijen weigeren informatie te verstrekken. Maar nog opvallender is dat de presentatie van de bebouwing voor de Hof van Zuid zo contextloos is. In plaats van een bruisende sfeer tonen alle maquettefoto’s, computeranimaties en tekeningen een wezenloosheid, die doet denken dat de Hof van Zuid op een andere planeet gesitueerd is. Dat is des te vreemder omdat deze locatie juist zo cruciaal is. Het gebouwencomplex staat niet alleen op het metrostation en direct nabij de aanlanding van de brug, maar vormt ook de schakel tussen de woonbuurten op Zuid en de Wilhelminapier èn tussen het oude en het nieuwe stadscentrum. Maar ook qua fasering is de locatie cruciaal: hier moeten de ambities van een nieuw stadscentrum hun eerste gestalte krijgen. Programmatisch is een concentratie van ambtenaren, werkzaam bij Justitie en Belastingen, wellicht niet de gunstigste voorwaarde voor het ontstaan van een levendige centrumsfeer.

De eerste studies naar de invulling van de locatie zijn hier vooraf gegaan aan het opstellen van de kwaliteitsboeken.11 Deze studies, verricht door Kuiper Compagnons en Kraaijvanger Architekten bv in opdracht van de Rijksgebouwendienst en Burginvest bv, moesten onder andere de mogelijkheid onderzoek om de rechtbank naar Rotterdam-Zuid te verplaatsen. Cruciaal in deze studies is -in Bhalotra’s beeldend taalgebruik- het concept van de Hof van Zuid. De Hof vormt de tegenhanger van het Hofplein aan het andere eind van de ‘stadsas’ en de vorm ervan vloeit bovendien voort uit de randvoorwaarden van de locatie. Aangezien de zone van de metrolijn onbebouwd moet blijven, is voorgesteld om een ommuurde hof te maken. Op de ‘muur’ kunnen, naar analogie van de Coolsingel aan de andere zijde van de Maas, incidenteel torens oprijzen. De ‘muur’ is met een zogenaamde ‘stedelijke plint’ aan de stedelijke ruimte gehecht. De begane grond zou uitsluitend voor de voetganger aantrekkelijke functies moeten omvatten. Dit concept van de stedelijke plint heeft in de uitwerking van de overheidskantoren tot zeer hevige strijd geleid. Uiteindelijk heeft de gemeente, met een beroep op dit concept, onder andere weten te voorkomen dat de begane grond van dit pilotproject in beslag genomen zou worden door een parkeergarage!
Met het concept van ‘de H of werd weer de openbare ruimte het bouwblok binnengehaald wat ook hier vragen oproept omtrent de financiering en het beheer. Het idee van de openbaar toegankelijke hof presenteert zich naar de overzijde van de Maas in de vorm van de hoge poort in het kantorencomplex. Eigenlijk is het hele complex gedacht vanaf de overzijde. Zo is het gerechtsgebouw, met zo’n 28 zittingszalen, als een duidelijk herkenbaar volume voor de neutrale achterwand geplaatst. In de architectonische uitdrukking wordt de functie een zekere waardigheid toegekend, door het gebruik van natuursteen voor de gevels en het ‘zwevende’ enigszins opverende dak dat van geoxideerd koper lijkt te zijn.
Om een suggestie van stedelijkheid te wekken is een integratie,of zelfs opeenstapeling van functies essentieel. De gelijktijdige ontwikkeling van een metrostation en de huisvesting van twee overheidsdiensten schijnen binnen de Nederlandse context een huzarenstukje in diplomatieke besluitvorming te zijn. Het belastingkantoor, ontworpen door Cees Dam sluit naadloos aan bij het kantoor voor Justitie, ontworpen door Rob Ligtvoet van Kraaijvanger Architekten bv. Maar de technisch vernuftige overkapping van het metrostation, die een verbindend element moet vormen, doet met haar structuur van overglaasde boomkronen nogal gekunsteld aan.
De levendigheid in de directe omgeving van deze concentratie van ambtenaren en verdachten moet onder andere verhoogd worden door een gedetailleerd ingerichte kade. Hier is de buitenruimte door Peter Wilson met de verfijning van een interieur vormgegeven. Het restaurant aan het water, met een terras op het dak maakt het mogelijk tegelijkertijd te genieten van de door Ben van Berkel ontworpen brug, de skyline van het centrum en het zicht op de rechtszaal, tegen de coulissen van de neutrale kantoorwanden.
Overigens ervaren de beleggers, die aan de Hof van Zuid werken, de bebouwing op de kade als concurrerend voor voorzieningen die men liever in de directe nabijheid van het metrostation had gezien. Over de situering van winkels, gekoppeld aan het metrostation heeft men nog niet beslist. Het is niet uitgesloten dat er een ondergronds netwerk ontstaat aangekleed met winkeltjes, met verbindingen naar de Wilhelminapier, de kade en de metro. Dit netwerk zou zich kunnen ontwikkelen tot een concurrent van de tot nu toe zo hartstochtelijk verdedigde ‘stedelijke plint’.
Masterplan Wilhelminapier; van Berlage naar Van Doesburg
In de meeste delen van de Kop van Zuid overheerst de woonfunctie. Op de Wilhelminapier moet echter het internationale vestigingsklimaat waar gemaakt worden. Voor dit gebied is door Atelier Quadrat, aanvullend op de kwaliteitsboeken, nog eens een aparte toelichting op het bestemmingsplan samengesteld om de complexiteit van de gewenste dichte functiemenging met behoud van kwaliteit ook in de tijd beheersbaar te maken.12 Daarin wordt onder andere van elke lijn op de bestemmingsplankaart de ontstaansreden en betekenis beschreven. De thema’s, die karakteristiek zijn voor het hele planvormingsproces, komen ook hierin aan de orde: de relatie met de rivier, met de stad, zichtlijnen, te handhaven gebouwen en plekken, bouwhoogtes, bezonning en compositie van de bebouwing. In de toelichting is programmatisch een kavelgewijze invulling uitgetest. De conclusie was dat dit niet eenvoudig zal zijn en dat een gezamenlijke ontwikkeling in een consortium een meer evenwichtig resultaat zou kunnen opleveren. Uitgangspunt is het behoud van alle interessante gebouwen, om het gebied vanaf het begin een eigen -stedelijke- sfeer mee te geven, die direct gekoppeld is aan de historie.
In het oostelijk deel van de havenstad zijn nog bouwblokken te vinden; op de Wilhelminapier is de bebouwing zo dicht dat gebouwen en open ruimte nauw met elkaar verweven raken. Volgens Quadrat is in de havenstad een verschuiving te zien “van Berlage naar Van Doesburg”, waarbij Van Doesburg staat voor de gelijkwaardigheid van architectuur en stedenbouw. Ontwerpthema’s voor de Wilhelminapier zouden dan ook vooral verwantschap moeten hebben met het ‘structuralisme’ in de lijn van Van Doesburg, Bakema en ‘de Opbouw’. De dichtheid en compacte organisatie worden zelfs vergeleken met een cruiseschip. Bebouwing en open ruimte, atria en straten, passages en pleinen lopen in elkaar over in een voor Nederland ongekende dichtheid. De metafoor van het cruiseschip wordt ook gebruikt om de suggestie van luxe en nauwkeurige detaillering te wekken.
Ondanks deze zorgvuldige voorbereiding bestond bij het consortium, bestaande uit de gemeente, MBO , het Franse SAE en de Engelse Laing Management Holdings, behoefte aan een een Masterplan van een beroemd ontwerper. Het door Morman Foster ontworpen masterplan, waar alle partijen zich achter geschaard hebben, omvat twee belangrijke uitgangspunten. 13 Ten eerste wordt een bebouwing in drie zones voorgesteld, met een stadsstraat om de middelste, vrij lage bebouwing heen. Tegenover het centrum van Rotterdam op de noordelijke kade verrijzen kantoortorens. De zuidelijke strook is bestemd voor woningen, eveneens in torens gedacht. In de middelste zone blijven -in verband met de langdurige fasering- alle bestaande gebouwen zo veel en lang mogelijk gehandhaafd. Zij moeten gedurende de bouwperiode fungeren als drager van de leefbaarheid van het gebied. Dit leidt automatisch tot een hogere bebouwing in de buitenste zones. Door de opbouw in drie zones ontstaat wel een bedreiging voor de levendigheid van de kades. Met de ontsluiting via het middengebied wordt de bebouwing op de kade de ‘achterkant’. Dat is niet bevorderlijk voor het imago van het zozeer gewenste waterfront.
In het masterplan zijn de soms ook enigszins geforceerde zichtlijnen gehandhaafd. Zo is er bijvoorbeeld een diagonale zone over de pier gelegd met een maximale bebouwingshoogte van 15 meter waardoor vanaf een bepaald punt in Zuid het zicht op de Euromast gehandhaafd wordt. Doel is om te voorkomen dat de bouwmassa's zich te veel aaneensluiten. Het meest karakteristiek voor de Wilhelminapier is echter de compositorische samenhang tussen torens, schijven en open ruimte, die een dynamisch stadsbeeld moet oproepen. Bovendien is de hechting aan de historie van het plangebied volgens de gemeente een interessante vestigingsvoorwaarde voor internationaal georiënteerde marktpartijen. Het tot hotel omgebouwde directiegebouw van de h a l op de kop van de Wilhelminapier fungeert als landmark en wordt in mei in gebruik genomen. In de hal probeert men een tentoonstellingsruimte onder te brengen. Verder geeft men ook programmatisch de voorkeur aan invullingen die aansluiten bij de historie van het gebied. In aanbouw is inmiddels bij voorbeeld de door Norman Foster ontworpen marinesimulator.
Aanzet evaluatie planvorming
Het is mogelijk enige conclusie te trekken uit de planvorming voor de Kop van Zuid. De eerste is dat het onmogelijk is alle problemen, die gesteld worden door de transformatie van een verouderd havenareaal in een nieuw stadsdeel, op te lossen in het kader van een algemeen plan. Dit benadrukt de waarde van de afzonderlijke projecten.
In de tweede plaats is het opvallend, dat in het kader van grootschalige transformatieprojecten die opgezet worden als onderdeel van een proces van stedelijke vernieuwing, traditionele opdrachtgevers nauwelijks zelf initiatieven nemen. De gemeente moet eerst -met behulp van onderzoek, plandocumenten en maquettes- de potenties van het te transformeren gebied bloot leggen. Met het globale plan voor de Kop van Zuid wordt zowel ingespeeld op de gediversificeerde vraag vanuit de samenleving als op de wens het totale project op te delen in beheersbare onderdelen. Op de Kop van Zuid is deze afstemmingsopgave toevertrouwd aan de stedenbouwkundige dienst van de gemeente Rotterdam. Vanaf het begin heeft het stedenbouwkundige ontwerp een grote uitstraling gehad en een belangrijke rol gespeeld in het wekken van belangstelling van de zijde van de private sector. Het zou evenwel een misverstand zijn hierin een terugkeer van de traditionele rol van de stedenbouwkundige als de charismatische centrale spil van het plan- en ontwikkelingsproces te zien. Op de Kop van Zuid zien we voor de stedenbouwkundigen functies terugkeren, die gedurende lange tijd ondenkbaar waren, namelijk het opstellen van een duidelijke visie als framework voor concrete projecten en het voeren van de stedenbouwkundige regie gedurende de uitvoeringsfase. Het is vooral een coördinerende rol. Het vernieuwende in de aanpak van de Kop van Zuid ligt vooral op dit vlak. De stedenbouwkundigen die een algemeen plan hebben uitgewerkt, dat vervolgens door de bijdragen van verschillende architecten zal uitgroeien tot een serie concrete bouwprojecten, hebben in de vorm van globaal eindplan, kwaliteitsboeken en Quality-team een instrumentarium uitgewerkt, dat naar Nederlandse maatstaven uniek is en waarvan de werking zeker positief te noemen is. Deze instrumenten hebben een meer ‘objectief karakter dan het geval was in de meer traditionele stedenbouwkundige werkwijzen en maken de stedenbouwkundige beslissingen tijdens de regie van de uitvoeringsfase minder subjectief. Positief in dit verband is ook, dat naarmate de planvorming vorderde, de integratie van de Kop van Zuid met de omliggende stadsdelen een steeds centralere plaats in de beeldvorming heeft gekregen.
Alhoewel de zorgvuldige stedenbouwkundige planvorming alleen maar positief gewaardeerd kan worden, blijken er met name in de overgang naar de concrete projecten, nogal wat problemen te ontstaan. Waar in de IJ-oeverplannen per eiland gezocht werd naar een vernieuwende en karakteristieke typologie, is in de Kop van Zuid vooral gestreefd naar samenhang op alle schaalniveaus en hechting aan de historie van het plangebied. Het zou interessant geweest zijn om te zien of de typologische differentiatie in het IJ-oeverplan uiteindelijk tot meer samenhang had kunnen leiden dan het integrale stedenbouwkundige kader voor de Kop van Zuid. Ondanks de optimale stedenbouwkundige voorbereiding blijkt ook op de Kop van Zuid elk gebied pas zijn ware gezicht te krijgen op het moment van de architectonische invulling. Niet alleen het eigen handschrift van de architect is hier debet aan, maar vooral ook het door de opdrachtgever gewenste en betaalde programma.
Het Q-team is een cruciale rol toegedacht in het bewaken van de consistentie van het stedenbouwkundig plan in de concretisering van alle deelprojecten. Het team opereert in het spanningsveld tussen stedenbouwkundige regels en architectonische vrijheid. In het planproces voor de Kop van Zuid heeft dit een bijzonder karakter: het stedenbouwkundig kader is vooral gedacht in thema’s, terwijl de architectonische uitwerking om een typologische stellingname vraagt. In het planproces voor de Kop van Zuid is er tot nu toe voor gekozen de typologie pas vast te leggen in het definitieve bouwproject, na het bekend worden van het programma, de opdrachtgever en de architect.
Een nog niet opgeloste spanning doet zich ook voor bij verschillende open ruimtes. Het kwaliteitsboek voor de buitenruimte doet uitspraken over de aard, het karakter en de materialisering van deze ruimtes. Maar daarbij is niet altijd doordacht wie de verschillende collectief gebruikte ruimtes -variërend van hoven, pleinen en kades tot parkeergarages, atria en passages- realiseert, betaalt en beheert.
Het plan voor de Kop van Zuid wordt gedragen door een aantal thema’s, dat zoveel mogelijk op alle schaalniveaus gedefinieerd is. De stadslandschappelijke setting en het voortbouwen op de sfeer van het gebied zijn daarbij essentieel. In combinatie met de inzet van referenties aan de traditie van de Hollandse stad ontstaan contradicties met de wens om een bruisend, internationaal aanlokkelijk stadscentrum te ontwikkelen dat zijn definitieve invulling zo rond de eeuwwisseling zal krijgen. Dit geldt met name voor de Wilhelminapier waar de hechting aan de historie het sterkst is en de ambities het grootst. Of is het kenmerkend voor dit decennium dat we het liefst met het gezicht naar het ‘vertrouwde’ en ongevaarlijke verleden de toekomst, die haar stralende perspectief verloren heeft, tegemoet treden? Dat is zeker geen typisch Rotterdamse opvatting. De hele planvorming voor de Kop van Zuid is onder leiding van Riek Bakker zeer degelijk en voortvarend aangepakt, zodat men nu minstens tien jaar voorligt op de ontwikkeling van de IJ-oevers. Het is onder andere de inbreng van de buitenlanders geweest om meer aandacht te hebben voor de historische restanten en de Hollandse tradities. Daarnaast is de aandacht voor de landschappelijke ondergrond wel zeer Rotterdams; ook de Kop van Zuid zal nieuwe fragmenten toevoegen aan de rijke schakeringen van het verstedelijkte landschap rond de Maasdelta.
Tijdens de totstandkoming van dit artikel zijn onder meer gesprekken gevoerd met Jaap van den Bout, Frits van Dongen, Stefan Gall, Rob Ligtvoet, Fons Verheijen en Jan Pesman.
NOTEN - 1) In het Werkprogramma Stadsontwikkeling (1987) wordt de introductie van de stadsas geflankeerd door de vaststelling van thematische gebieden die betrekking hebben op de verbindende ruimtes tussen de ontwikkelingspolen (stadsvernieuwing, openbare ruimte etc.) en de studie van het primaire verkeerspatroon (water, land, spoor). 2) Ontwerp Bestemmingsplan Kop van Zuid, Rotterdam, maart 1991, toelichting, p.14. 3) Het betreft een haalbaarheidsonderzoek naar een ‘multifunctionele grootstedelijke ontwikkeling in de jaren 1995-2005’ (Nat.Investeringsbank, mei 1987), een globaal ontwikkelingsplan (Enterprise Development Company, juli 1988) en een onderzoek naar de potenties van de Kop van Zuid (Econ.Geogr.Inst.Erasmus Universiteit). 4) Zie: A.Hereijgers, P.Roelofs, D.Schuiling, 5 PPS Projecten voor Stedelijke Vernieuwing, Ministerie VROM, Den Haag 1989 en A.A.F.Hereijgers, P.Roelofs, J.van der Veer Sleutelprojecten ruimtelijke inrichting. Rol van het rijk en tussenstand 1991, SDU, Den Haag 1991. 5) De Kop van Zuid, buitenruimte. The Kop, Open Spaces, Rotterdam City Planning Department, 1990- 1991. 6) Inleiding G.A.Beijer, Symposium Stedebouw in beweging, Dienst ROW , Rotterdam 25 november 1992. 7) Bestemmingsplan De Kop van Zuid, Vastgesteld op 12 september 1991. 8) De Kop van Zuid, Quality and imagemaking, Rotterdam Town Planning Department, november 1990. 9) zie 5. 10 ) Aan deze meetings namen de betrokken architecten en een door het stadsbestuur gemandateerd team deel, onder voorzitterschap van Kees Rijnboutt en Anne Brouwer (Burginvest). Bron: lezing Rijnboutt ‘Rijkshuisvesting voor morgen’ december 1992. 11) ‘Hof van Zuid Scenario’ en ‘Hof van Zuid Voorstel’ oktober 1989, Burginvest B.V. Kraaijvanger Architekten b.v. Kuiper Compagnons, Rijksgebouwendienst. In november 1991 werden deze studies gevolgd door het Masterplan Voorlopige Ontwerpen H of van Zuid Rotterdam, Burginvest B.V. e.a. 12) ‘De Wilhelminapier, een toelichting op het deelgebied Wilhelminapier uit het bestemmingsplan Kop van Zuid’. Atelier voor stedebouw, landschap en architectuur Quadrat. 13) ‘WilhelminapierRotterdam, Masterplan Report’ december 1992. Sir Norman Foster and Partners.