De waterbouwkundig ingenieur Kees Boeke en zijn vrouw Beatrice Cadbury1 wilden hun kinderen niet langer aan het regime van het gevestigde onderwijs onderwerpen. Zij besloten in 1926 de scholing zelf op zich te nemen. Andere ouders volgden dit voorbeeld en zo ontstond een klein alternatief instituut, met een steeds duidelijker geformuleerde visie op het onderwijs en de wijze waarop kinderen zich de wereld eigen kunnen maken. Leerlingen werden aangeduid als ‘werkers’, leraren als ‘medewerkers’ en allen als leden van een ‘werkplaats’ en een ‘kindergemeenschap’. Kinderen moesten niet worden geschoold, maar door zelfwerkzaamheid en zelfmotivatie leren om zich kennis en vaardigheden toe te eigenen en elkaar te corrigeren. In Boekes woorden: “Het doel der opvoeding is: elk kind te helpen worden wat het is”.
Na de Tweede Wereldoorlog groeide de Werkplaats Kindergemeenschap uit tot een gevestigd instituut, bij het grote publiek bekend als de school van de prinsessen Beatrix en Irene, en binnen het onderwijs als een laboratorium voor vernieuwing. Het Studiehuis-principe lijkt in ieder geval sterk beïnvloed door de organisatie in leerdomeinen, die in de werkplaats de plaats innamen van het klaslokaal. De 1600 werkers worden inmiddels voorbereid op de gangbare diploma’s van vmbo tot vwo, maar nog steeds wordt de school gekenmerkt door een horizontale organisatie, waarbij kinderen en jongeren van verschillende leeftijden samen leren.
Het volledige artikel verscheen eerder in de Architect, nummer 10, 2007, p66-69.